In de volksmond heet het muntstuk ter waarde van twee stuivers van oudsher dubbeltje (dubbele stuiver). In de provinciale tijd was dit zilveren muntstuk van twee stuiver (met aanduiding 2S) ongeveer anderhalve gram zwaar, bijna twee centimeter in diameter en gemaakt van 56% zilver. De provinciale dubbele stuivers komen vrij veel voor, maar ze zijn meestal gesnoeid. Gesnoeid wil zeggen dat de rand er vanaf is geknipt of geschaafd, om zodoende wat zilver achterover te drukken.
Onder Willem I was het dubbeltje 18 mm in doorsnede, 1,7 gram zwaar en gemaakt van 57% zilver. Vanaf Willem II werd het muntje 15 mm groot, 1,4 gram zwaar en 64% zilver. Vanaf Wilhelmina 1948 is het muntstuk gemaakt van nikkel. Op de muntjes van de overzeese gebiedsdelen was de opdruk geen 10 cents of 10 C., maar 1/10 G.
Waarde
Uit bovenstaande gehaltes en gewicht blijkt dat een zilveren dubbeltje maximaal een gram fijnzilver bevat. Op basis van de huidige zilverprijs is de zilverwaarde van een dubbeltje maximaal € 0,95.
Met uitzondering van de jaren 1936-1941 is de verzamelwaarde van een zilveren dubbeltje een stuk hoger dan de zilverwaarde, afhankelijk van de kwaliteit en de schaarste van de specifieke munt. De meeste jaren van Wilhelmina zijn al vanaf enkele euro’s te koop. Een zilveren dubbeltje uit de periode van Willem III kan bij munthandelaren in de lagere kwaliteiten al enkele tientallen euro’s kosten, oplopend tot honderden euro’s voor eentje van betere kwaliteit. De dubbeltjes van Willem II zijn alleen geslagen in 1848 en 1849, maar niet heel schaars en in de handel verkrijgbaar voor enkele tientjes tot een paar honderd euro. Die van Willem I variĆ«ren in schaarste. In 1818 zijn alleen 48 proefstukken geslagen waardoor deze tot tienduizenden euro’s kunnen kosten.
[bronnen*: Krause, NVMH almanak, Schulman]